Gisteren liep ik met vrouw en dochters over het marktplein, waar tot kort daarvoor nog de ijsbaan had gelegen. Maud vond het jammer, ze mocht graag bij het schaatsen kijken. Maar de enorme ruimte beviel toch ook wel, getuige de vrolijke danspasjes die ze al huppelend aan al de andere winkelende mensen liet zien die haar vrolijk toelachten. Het weer was zacht, er scheen een flauw zonnetje. Ik zag de terrassen al voor me en mompelde iets over de lente. Hardop fantaseerden mijn vrouw ik vervolgens over de lekkere zonnige terrasdagen die in het verschiet liggen. Koffie met appelgebak na een bezoekje aan de markt, dineren in de avondzon of een borrel in de namiddag. Maar ik werd een beetje boos op mezelf. Was ik soms gek geworden?
Eenmaal thuis verdween ik in de achtertuin. Het houthok, de overkapping en de loungebank moesten opgeruimd en schoongemaakt worden. Het was me een doorn in het oog, die rommel. Zonder na te denken pakte ik de bezem en veegde ik ons hele terras schoon. De jas ging uit, ik kreeg het er warm van. Ik harkte het blad uit de moestuin en uit de voortuin en pas toen ik de heggenschaar en de hoge drukspuit wilde gaan halen schoot het weer door mijn hoofd: Nee, Peter! Het is winter!
Maar het voelde al als lente, nota bene halverwege januari. Ik word er hopeloos van, als winterliefhebber. Waar zijn de echte winters gebleven? Maud staat te springen om sneeuw, maar ik moet haar verwachtingen toch echt elke week weer temperen. Niet dat ik iets tegen de lente heb, integendeel, maar het mag pas lente worden als het eerst even goed heeft gewinterd. Telkens als de lente al ergens in mij wordt aangeroepen moet ik mezelf tot de orde roepen: geen lente voor de winter is gevierd! En ik weet het: in december hebben we al geschaatst. Maar ik mis een dik pak sneeuw…
Gelukkig geeft de weersverwachting inmiddels kouder weer aan: zal het dan toch? We zullen zien. Met Maud ga ik zoals elke week naar de weekmarkt en als we de boodschappen binnen hebben fiets ik via de Boulevard terug, langs de ijsbaan waar nu enkel nog water ligt. Verrukt roept Maud uit dat papa hier ging schaatsen. “Morgen weer schaatsen, papa!” roept ze dan uit. Ik zucht diep en stel haar weer teleur: morgen gaan we niet schaatsen mop. “Dan wil ik een sneeuwpop maken!”. Het kind heeft de genen van haar vader, zoveel is duidelijk. En voor de zoveelste keer opper ik dat het heel misschien volgende week wel gaat sneeuwen. Ze schatert en zegt: “Nee papa, dan gaan we zwemmen”. En we lachen allebei vrolijk. ‘Dat is afgesproken mop!”.